Hoofdstuk 21: Het moerasvolk
Waarin we eindelijk weer mensen zien
We liepen. Al de hele dag. Sinds we duizelingwekkend vroeg waren opgestaan, angst door onze aderen pulserend, vluchtend. Yang zat achter ons aan. En hij was eropuit om ons te doden.
Ik perste mijn lippen op elkaar. Alle energie leek uit mijn lichaam te zijn gezogen. Kenji's gezicht zweefde telkens op het randje van mijn bewustzijn. Soms was het zijn oude gezicht, de ogen vol liefde, de stralende huid, kleine glimlach. Soms het gezicht van het gevecht: de ogen ineens ondoordringbaar als staal en zijn mond verwrongen, giftige woorden spuwend die me recht in mijn hart raakten. Soms miste ik hem zo veel dat mijn hart pijn deed en ik mezelf beschuldigde van alles wat er was gebeurd. Soms haatte ik hem zo intens dat ik om wilde draaien en het karwei van het bloedsturen af wilde maken. Soms waren alle emoties weg en voelde ik niets meer, behalve een metalige smaak in mijn mond en een hol gevoel vanbinnen dat me op leek te vreten.
Ik maakte wel dat ik uit de buurt bleef van Yoru of Fu. Ik zou Yoru's zelfgenoegzame toon niet kunnen verdragen. Was ze boos op me? Ik kon me niet voorstellen dat ze het niet was. En het was haar recht. Ik had alles goed verpest.
Zelfs de anderen kon ik niet aankijken. Het schuldgevoel verteerde me. Ik had Kenji de groep binnengehaald. Ik had de anderen verlaten voor hem. Ik geloofde hem, volgde hem in alles.
Kenji... Hoe zijn inktzwarte haar het zonlicht ving. De tedere kracht van zijn armen om me heen. Zijn lippen kietelend in mijn hals. Zijn zachte, diepe stem die als honing en zijde was. De liefde in zijn ogen, die me liet voelen dat ik een thuis had... dat ik veilig was.
Niets had kunnen wijzen op de geheimen die hij verborg. De leugens die hij elke dag vertelde. Hij was te goed. Ik was in zijn val getrapt.
Maar... het kon toch niet? Die twee Kenji's konden niet dezelfde zijn. Het kon niet Kenji zijn, die me had geslagen. Het kon niet Kenji zijn, die me had gedreigd te vermoorden. Het kon niet Kenji zijn, die me een monster had genoemd. Het kon niet...
Nee. Kom op, niet opnieuw. Ik wreef door mijn ogen, de gedachtes proberend te verdrijven. Dat was de echte Kenji. Hij was slecht. En ik hopeloos naïef. Tranen welden op in mijn ogen en ik veegde ze vlug weg.
Hij was een verrader.
Waarom verlangde ik dan nog steeds naar zijn liefde? Naar zijn armen om me heen? Niet Kyo's armen of Tess' armen of Yoru's armen. Kenji's armen. Had ik hem dan echt nodig? Zou ik sterven zonder hem?
Ik schrok op toen ik een hand op mijn schouder voelde. Kyo zocht mijn blik. Zijn donkere ogen boorden zich in mijn ziel. "Cassandra. Hou vol. We zijn er bijna."
Ik vergat bijna te knikken. Wat wilde hij van me? Wilde hij mijn liefde? Dat kon ik hem niet geven, zelfs al zou ik het willen.
Hij leek te weten wat ik dacht en zuchtte licht. "Cassandra, ik wil dat je weet dat wij er voor je zijn, goed? Om je op te vangen als je dat nodig hebt."
Wij. Niet ik. Mijn lichaam ontspande zich en mijn binnenste werd een beetje warm. "Dankje... dankjewel," zuchtte ik.
"Alsjeblieft." Hij wreef zachtjes over mijn schouder, liet me weer los en liep terug naar Tess. Ze pakte zijn hand en keek even om, naar mij. Haar blik was onleesbaar, maar fel als een havik. Wat dacht ze dat ik was? Kyo was haar vriendje, niet het mijne en daar had ik ook geen behoefte aan. Ik sloeg mijn ogen neer en trok mijn schouders op. Ik wilde geen ruzie met Tess. Niet nog meer ruzie.
Mijn gedachten gleden al terug naar het bloedsturen, hoe Kenji keek, zijn uitpuilende ogen en trillende ledematen. De beelden denderden door in mijn hoofd als losgeslagen struispaarden. Ik werd duizelig en kneep mijn handen tot vuisten voor iets van houvast. Monster. Ik was een monster. Hij was een monster. Hadden we toch nog iets gemeen.
Ik schudde wild mijn hoofd om de beelden te verdrijven en ploeterde verder. Waarom had hij gekozen voor Yang? Wie zou er mijn sadistische, egoïstische pleegvader verkiezen boven de liefde?
Ik masseerde mijn slapen met mijn vingers en veegde wat spetters modder van mijn mouw. Mijn hele jurk was geruïneerd, natuurlijk, na ons verblijf in het moeras zonder onze tenten of wat dan ook. Als we ooit uit deze godvergeten plek zouden komen, zou mijn nieuwe kleding praktischer zijn. Wie had er iets aan een kimono? Dat ding zat alleen maar in de weg.
De avatar spirit vermoorden. Ik had Kenji blind geloofd, en het was zo fout geweest. En Yoru had het geweten, Yoru had het gevoeld.
Als ik gewoon had geluisterd! Als ik mijn zusje nou had vertrouwd, in plaats van een wildvreemde!
Ik moest mijn excuses aanbieden. Ik moest het doen, voor mezelf, voor mijn eer, ook al wist ik zeker dat ze me niet zou vergeven. Ik was ontzettend gemeen geweest. Zou ik haar hebben vergeven als zij in mijn schuitje had gezeten? Ik wist het niet. Ik wist niet wat eruit zou komen, maar ik moest het doen.
En Kyo... Kyo die me in zijn armen nam na het incident met Kenji... Kyo die om me huilde toen ik gegrepen was door de spirits...
Was de muur van ruzie en haat tussen ons eindelijk aan het afbrokkelen? Nu onze kleine irritaties over elkaar in perspectief werden gezet met Kenji's verraad? Nu de oorzaak van onze kloof vastgebonden was aan een boom in het oerwoud, vele kilometers achter ons?
Na alles wat er was gebeurd, haatte Kyo me niet. Hielp me, zoals een echte leider zou moeten doen. Maar...
Ik hoefde er niet te veel van te hopen. Hij vond me vast weer zwak. En dat zou mijn hart breken, omdat het de waarheid was. Ik was zwak, en eindelijk hadden de mensen om me heen concreet bewijs.
"Hey, kijk daar." Kyo's stem was vlak. "Een dorp."
Een... een dorp? Was dit het einde van het moeras? Konden we eindelijk ontsnappen uit deze hel?
Ik sjorde mijn tas hoger op mijn schouders. Het extra gewicht herinnerde me eraan dat Kenji er niet meer was op een deel van mijn bagage over te nemen. Ik beet op mijn lip en ging rechter staan. Een dorp, dat was goed! Ik moest mijn humeur niet laten verpesten door die verrader.
"Leuk," zei Tess mat. Ze gooide haar armen lusteloos de lucht in en liet ze weer neervallen. Voor me zag ik alleen maar gebogen hoofden. Yoru's warboel, Fu's goudbruine krullen, Storms glanzende zwarte haar. Alleen Kyo stond met kaarsrechte rug voorop, Tess' hand in de zijne.
Ik sleepte me verder. Tussen de bomen kwamen langzaam vele huisjes tevoorschijn. Voor het eerst in weken: menselijke geluiden. Kreten van kinderen, het gebonk van voetstappen, uniek menselijke dingen waarvan ik niet wist dat ik ze had gemist. Tussen de stammen van de bomen zag ik steigers, zoals in het verlaten dorp, alleen waren deze onderhouden en weerklonken ze van voetstappen. Vrouwen met manden op hun ruggen, mannen in hun werkkleding, uitzinnige kindertjes die overal tussendoor schoten. Ik voelde ineens de neiging om naar ze toe te rennen en ze te omhelzen. Ik weet niet waarom juist de kinderen mijn hart deden exploderen in warmte. Een kleine glimlach verscheen op mijn gezicht. Hun levenslust was aanstekelijk.
We liepen nu over een soort stevige aarden wal. Aan beide kanten was het moeraswater vol boten, vissers met netten en speren. We kregen veel vreemde blikken van de lokale bevolking. We zagen er vast ook bijzonder uit, ons bonte gezelschap. De vrouwen die ons passeerden hadden zwarte haren en een donkere huid. Sommigen glimlachten terwijl we langsliepen. Ik glimlachte terug.
Al gauw liepen we op de steiger. Een netwerk van planken strekte zich uit in alle richtingen. Ik keek mijn ogen uit. De huisjes waren klein en knus, de deuropeningen behangen met sluiers en gekleurde doeken die zachtjes wapperden in de wind. De daken waren van riet en lagen als een soort hoedjes op de lage hutjes.
Kyo zette een paar stappen naar voren, totdat zijn oog viel op een knap meisje dat op de rand van de steiger zat. Ze straalde macht en leiderschap uit, en ik had het idee dat ze een bijzondere positie in het dorp bekleedde. Ze merkte ons op en duwde zichzelf omhoog met soepele elegantie. Haar gestikte rok zwaaide om haar knieën terwijl ze naar ons toeliep. "Wat komen jullie doen?" vroeg ze melodieus.
Kyo keek haar recht aan. Het viel me op dat ze heel mooi was, en ik voelde een steek van jaloezie. Kon ik niet zo zijn? Haar huid leek te gloeien, en haar ogen waren groot en donkergroen, glinsterend in het zonlicht. Ze had hoge jukbeenderen en gewelfde wenkbrauwen, wat haar een bijna koninklijke uitstraling gaf.
Kyo glimlachte charismatisch naar haar. "We komen uit het moeras en we zoeken een slaapplaats."
Ze gooide haar donkere haren over haar schouder. "Jullie zien er niet echt uit als bewoners van het moeras. Eerder als verdwaalde reizigers, maar een slaapplaats kan ik misschien wel bij helpen."
Kyo grijnsde en zuchtte. "Als je ons wilt helpen, graag." Zijn blik viel op mij en Storm, wiens kleding er het heftigst aan toe was. Ik glimlachte weekjes, me waardeloos voelend naast de schoonheid van het meisje. Hij draaide zich weer terug en grinnikte. "Is er ook een kans dat we hier nieuwe kleren kunnen kopen?"
Het meisje lachte. "Daarvoor moet je bij Hana zijn." Ze wees naar een grote vrouw die net langs kwam lopen met een wasmand in haar armen. "Maar eerst een slaapplaats denk ik?" Ze keek ons met grote ogen aan en verplaatste haar blik naar Yoru.
Spike jankte ineens. Tess bukte en pakte het zwarte hondje op. Hij zat onder de modder en spartelde niet eens toen Tess hem tegen haar aandrukte. Ik keek naar het meisje, maar ze leek me niet te zien. Ineens wilde ik heel graag dat ze me opmerkte.
Ik trok mijn schouders op en ging met mijn hand door mijn haar. Het was niet het goede moment. En... ik was moe. Zo moe. Me zorgen maken om zoiets kleins kon er niet eens bij.
Kyo lachte, zijn ik-ben-echt-blij-lach en zijn ogen fonkelden. "Ja, eerst een slaapplaats. Leid jij ons erheen, koningin?"
Koningin.
Ik troostte me met het feit dat Tess ook met grote ogen en verkrampte handen naar het meisje en Kyo zat te kijken. Arme Spike werd bijna geplet. Ik glimlachte zwakjes naar mezelf. Ik was tenminste niet de enige met jaloezie.
Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro