Hoofdstuk 20: De kever, deel 1
Waarin mijn wereld ineen stort
"En, hoe gaat het met je?"
Kenji aaide over mijn arm. Ik zuchtte. Het was een week geleden dat het incident met de spirits was geweest. Ik voelde me schuldig. Schuldig omdat ik nog meer oponthoud had veroorzaakt. Na Fu's wonden konden we het ons niet meer veroorloven om lang op een plek te blijven. Wat als Yang, Shu en Lee ons op de hielen zaten? Wat als ik de reden was voor dat we ingehaald werden?
"Het gaat steeds beter," zei ik haastig. Dat was ook wel zo. Het ging ook beter. Tenminste, ik voelde me altijd beter als ik in de tent lag op Kenji's jasje. Maar als ik eenmaal op probeerde te staan en dingen ging doen merkte ik ineens hoe moe ik was. Moe en duizelig.
Sinds mijn aanvaring met de spirits, waarin ik bijna was verdronken in de poel, leek er iets uit balans te zijn. Waarschijnlijk was ik te lang onder water gebleven en dwong mijn lichaam me nu de rust te nemen die ik nodig had. Kyo had me gevonden in het moeras, weggezonken tussen de wortels, buiten westen en papierwit. We hadden erover gepraat, en ik dacht dat dit de plek was geweest waar ik over was gegaan in de spirit world. Ik had het zelf niet eens gemerkt dat het gebeurde.
Toch, op een gegeven moment was ik wel gevallen in het water. Misschien hadden de spirits me daarna meegetrokken naar hun wereld. Misschien mijn eigen spirit, de avatar spirit. Misschien kostte het zo veel moeite om weer op te staan dat alleen mijn geest het kon en mijn lichaam werd achtergelaten. Misschien was het voorbestemd geweest.
Maar een feit was, mijn lichaam was daar gewond geraakt, omdat het onder water lag, en het moest helen. Dus ik verveelde me dood. Ik was klaar met liggen en slapen. Ik wilde... ik wilde iets doen.
Ik duwde mezelf omhoog op mijn ellebogen. Kenji glimlachte warm. Ik had hem nog steeds niet durven vertellen over mijn realisatie wat betrof spirits. Na zijn woede-uitbarsting vorige week was ik een stuk voorzichtiger. Het onderwerp leek een gevoelige snaar bij hem te raken.
Kenji's ogen waren vandaag lichtgrijs, als de hemel op een bewolkte dag. Ik streek een plukje inktzwart haar achter zijn oren. Elke beweging die hij maakte deed een elektrische schok door mijn lichaam gaan. Ondanks het spiritgedoe hield ik van hem. Omdat hij het goed bedoelde. Alles goed bedoelde. Hij was zo puur.
Kenji's mondhoek krulde een beetje om en ik zag een uitdagende blik in zijn ogen. "De anderen zijn weg," zei hij langzaam en duidelijk. "Ze zijn... weet ik veel, er was een of andere wandeling die ze wilden maken en ik zei dat ik wel op jou wilde passen."
"Hm." Ik kreeg een valse glimlach op mijn gezicht terwijl ik de mogelijkheden besefte. "In dat geval is het vast niet erg als we..."
Kenji was sneller. Hij pakte mijn gezicht vast en trok me mee in een vurige kus. Hij was warm en levend en zoveel beter dan de dagen alleen dat ik wel kon huilen. Ik zag, voelde dat hij het ook miste. Ik wilde niet meer voorzichtig zijn. Ik wilde niet meer slapen en wachten en rusten. Ik wilde afleiding, en Kenji was de beste afleiding die er bestond.
Kenji verstrengelde zijn handen in mijn haar en trok me dichter tegen hem aan. Ik kwam overeind en probeerde weg te trekken. Ferm duwde ik hem van me af. Er bleef een hongerige, bijna smekende blik over in zijn ogen.
"Niet hier," zei ik kordaat. Ik duwde me nu helemaal overeind en ging staan. Mijn voeten waren het gevoel van de grond vergeten en even waren de sensaties zo overweldigend dat ik heen en weer zwaaide op mijn plek. Ik zakte tegen de stenen muur en wachtte tot mijn evenwicht hervonden was. Toen liep ik met onvaste stappen naar de uitgang. Kenji rende haastig naar me toe en legde een arm om mijn schouders.
Het was buiten lichter dan ik had verwacht, al was het avond, en het gras was nat onder mijn voeten. Het was blijkbaar nog maar ochtend. Kenji draaide zijn hoofd naar me toe en speelde met een pluk haar. "Weer je zeker dat je hier klaar voor bent, Cass?"
"Trek je mijn oordeel nou in twijfel?" snauwde ik. "Natuurlijk wel." Ik pakte zijn hand en genoot van zijn warmte. "We gaan het oerwoud in."
"Wacht nou, Cass! We kunnen het kamp niet zomaar achterlaten!"
"Er is hier niemand," zei ik bits. "En wat valt er te bewaken? De stenen tenten?"
Een grijns verscheen op zijn gezicht. "Goed dan. Zoals jij wilt. Maar als er iets gebeurt, dan is het jouw schuld."
"Er gebeurt niets!" Ik prikte hem in zijn zij en hij klapte lachend dubbel. "Kom nou gewoon, saaie meneer, en laten we iets leuks gaan doen!"
Hoe meer ik liep, hoe minder ik de moeheid voelde. Het moeras was groen en leek wel in bloei te staan. Overal staken exotische bloemen hun kopjes tussen de bladeren door en strekten zich uit naar het avondzonlicht. De warme zonnestralen die door het bladerdek vielen streelden mijn huid.
Het was toch te merken dat mijn conditie was verzwakt. Na een paar minuten greep ik hijgend een boomstam en probeerde niet om te vallen. Ik voelde de zwarte vlekken al mijn zicht binnen komen kruipen en sloot mijn ogen. Niet misselijk worden. Alsjeblieft.
Ik voelde een hand om mijn middel glijden. Kenji trok me tegen hem aan en fluisterde in mijn oor: "Dat lijkt me wel genoeg. Kom, laten we hier gaan zitten."
Hij trok me naar de grond. We waren op een hoger eilandje, waar de grond bedekt was met stevig gras. Omkrullende wortels torenden boven ons uit als grote poorten. Ik ging achterover liggen op het gras en probeerde mijn hart tot rust te brengen.
Kenji's ogen gleden over mijn lichaam. Ik had mijn verscheurde jurk aan, maar mijn haar had ik gisteren nog gewassen met gezuiverd water en het was donzig en licht. Kenji zuchtte licht en zijn blik verzachtte. Hij legde een elegante karamelbruine hand op mijn arm. "Weet je wel hoe mooi je bent?"
Mooi? Deels, misschien. In mijn hoofd wist ik precies wat er mooi en lelijk was. Er waren heus mooie dingen aan me. En ja, ik leek kwetsbaar, maar het hoorde bij me. Het gaf me het gevoel dat ik kon opstijgen en dansen en rondvliegen, en dat dansen leek een instinct van me te zijn.
Maar de rest kon het allemaal teniet doen. Ik wilde er niet eens aan denken. Zelfs nu kan ik niet de moed vinden om het op te schrijven. Raar is dat. Het zou zijn als toegeven wat iedereen al weet. Maar mijn brein denkt dat het de schijn kan ophouden.
En zo erg had - en heb - ik het dan ook weer niet. Ik moet niet klagen.
Toch kon ik toen niet ophouden.
Mijn gedachten begonnen te ratelen. Sproeten: lelijk. Rode wangen: lelijk. Stop. Stop, nu! Littekens en gerafelde nagelriemen: lelijk. Dunne onderbenen: lelijk. Mijn heupen waren smaller dan ik wilde. Mijn neus was te groot... Stop! en bijna krom, of leek dat maar zo? Mijn god. En er was meer-
Nee. Nee. Niet nu.
Ik haalde diep adem en knikte naar Kenji, al wilde ik nee schudden op wat hij had gezegd. "Dankjewel, Kenji."
Hij knikte langzaam terug. Ik zag onzekerheid in zijn ogen. Merkte hij dat er iets anders was?
Ik glimlachte nog een keer naar hem en draaide mijn hoofd weg. Niet te geloven. Hoe kon ik ooit een voorbeeld voor anderen zijn als ik mezelf zo verdronk in mijn lelijkheid? Want dat zou niemand ooit helpen. In gedachten sprak ik mezelf kalmerend toe: Weet je waar de echte kracht in ligt? De wetenschap dat je, ondanks dat je lelijk bent, mensen anders kan laten geloven. Dat je met de goede woorden, acties en kleding mensen jaloers kan maken. Dat het in jouw kracht ligt om mensen zoiets duidelijks niet te laten zien. Dat mensen je imperfecties... gewoon over het hoofd zien.
Dat het niet uitmaakt wat je uiterlijk is. Dat je ze kunt laten geloven dat je mooi bent, ook al ben je dat niet.
Dat is het machtigste gevoel dat je ooit hebt ervaren, zelfs nog boven vechtsport en mensen kunnen helpen.
Ik beet op mijn lip. Ja, want uiteindelijk ging het er niet om wat ik echt was. De meningen van andere mensen vormden de waarheid. Wetend dat het niet uitmaakte wat ik echt was, wetend dat ik mezelf kon presenteren zoals ik wilde, kon ik anderen verblinden voor de schrijnende waarheid.
Waarom maakte dat me zo gelukkig? Het klonk verkeerd, maar het voelde helemaal niet verkeerd. Het voelde perfect.
De gedachten stelde me gerust. Genoeg om Kenji weer aan te kunnen kijken.
Ook hij leek gerustgesteld. "Ik meen het, Cassandra." Hij veegde mijn pony opzij. Elke keer dat ik je zie kan ik mijn handen bijna niet van je afhouden."
Als jij het zegt...
Mijn hartslag verdubbelde bijna. Kenji legde zijn andere hand in mijn nek en kuste me. Zijn kus was hongerig en ik gaf me over aan zijn grip. Zijn sterke armen duwden me op de grond en we rollebolden een beetje over het gras, vurig en hartstochtelijk.
Lachend kwam ik overeind. Hij keek me glimlachend aan. "Weet je... Ik hou van je, Cass."
Mijn hart begon te zingen. "Ik ook van jou!" jubelde ik onstuimig.
Ik had het nog nooit tegen iemand gezegd, alsof het een eed zou zijn, een eeuwige gelofte. Zijn ogen lichtten op en hij grijnsde en kuste me opnieuw, nu zachter. Een lichtje begon in me te groeien, aanzwellend en alles verwarmend. Ik keek Kenji even aan, en zijn ogen glinsterden zo vol met pure vreugde dat ik hem moest omhelzen. Enthousiast kuste ik zijn wang en klemde hem in mijn armen. Hij grinnikte alleen maar.
Ik leunde tegen Kenji's schouder aan en liet alle verveling en frustratie van de afgelopen dagen van me afglijden. Samen keken we naar de dansende vlekjes zonlicht op het water, de ondergaande zon, en de felgekleurde vogels die hoog tussen de groene bomen rondvlogen. Ik wilde dit moment nooit laten voorbijgaan, altijd opnieuw blijven beleven. Glimlachend draaide ik mijn hoofd en kuste hem zachtjes in zijn hals. Hij legde zijn arm over mijn schouder.
Een vreemd gezoem maakte dat ik even opkeek. Een grote kobaltblauwe kever flitste even in het zonlicht en vloog log heen en weer. Het blauw was heel diep en donker. De pootjes van het diertje hingen onder zijn lijfje en zijn vleugels waren een blauwe vlek.
Ik had nog nooit zo'n mooi insect gezien. Ik liet Kenji los en hield mijn hand omhoog, vingers uitgestrekt. En wonder boven wonder ging het kevertje zitten, zwaarder dan ik had verwacht. Het kietelde en ik bevocht de aandrang om te lachen. Vol wonder zakte ik weer naar beneden. "Oh, Kenji, kijk!"
Kenji bewoog ongemakkelijk naast me. Plotseling werd de sfeer die om hem heen hing anders. "Ik zou hem niet pakken, Cass."
Ik lachte zacht. "Maar hij is zo mooi! Maak je geen zorgen, ik ga hem niet doden of gevangen nemen." De vleugels van het beestje lagen als een glanzend schild op zijn rug, maar leken niet helemaal te kunnen sluiten. Nieuwsgierig boog ik me naar voren.
"Nee, nee, dat is het niet," zei Kenji haastig, proberend het beestje weg te duwen van mijn hand. Ik sloot beledigd mijn vingers. "Kenji!"
"Cass, alsjeblieft! Wat als hij giftig is?" riep hij uit.
"Hij is niet giftig." Ik fronste naar Kenji. "Ik ken deze soort, ik ben hem tegengekomen in mijn studies. Wist je dat deze kevertjes contact kunnen hebben met mensen? Soms worden ze zelfs gebruikt voor..." Mijn stem verdween in het niets. Ik keek Kenji even doordringend aan.
Zijn blik was neutraal, maar hij weigerde me aan te kijken.
"Voor het versturen van berichten." Ik liet mijn adem ontsnappen. "Kenji, is er iets aan de hand?"
Mijn stem was hoog en schril. Langzaam opende ik mijn hand. Het kevertje zat er nog steeds, maar ik zag een flits wit toen het even met zijn vleugels trilde.
Kenji pakte ineens mijn pols, krachtiger dan ik had verwacht, en ik rukte in een reflex mijn hand terug. "Kenji, wacht nou! Wat doe je? Laat me... even kijken!"
Met mijn nagels duwde ik voorzichtig de vleugels van de kever open en trok voorzichtig aan het wit. Een minuscuul stukje papier kwam los. Ik hield mijn adem in en ontvouwde het. De kever zoemde tevreden en steeg op van mijn hand.
Mijn ogen vlogen over het papier. In drie seconden had ik de priegelige karaktertjes ontcijferd. Ik keek Kenji woedend aan. "Mijn spirits, wat is dit? Leg het uit!"
Zijn mond ging open en dicht. Hij zei niets, keek me alleen heel schaapachtig aan.
"Is dit... is dit een grap?" Mijn stem stokte. Mijn ogen begonnen te branden. Ik sloeg mijn handen op de grond en wuifde het papiertje voor Kenji's gezicht. "Hallo?"
Er viel een stilte. Ik rukte het papiertje terug en begon met trillende stem voor te lezen:
"Beste Kenji, bedankt voor de informatie en de locatie. Wat jammer dat de prinses niet wil geloven wat een gevaar zij is. Als zij een obstakel blijft zul je haar met geweld mee moeten nemen.
Het leger is onderweg. De rest van de groep zal door niemand gemist worden, nemen we aan. En aangezien ze volgens jou nog lang niet hun krachten hebben beheerst, moet het niet moeilijk zijn om ze te doden.
Je vroeg over de spiritwapens. We zijn hard aan het werk om een natuurlijke oplossing te zoeken voor de prinses, maar we weten niet of het ons gaat lukken.
Groetjes, Yang, Shu en Lee."
Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro