Hoofdstuk 19: De moerasspirits
Waarin niet alle spirits hetzelfde zijn en ik een aantal dingen leer over de overtuigingen van een zeker persoon
Ik schoot hijgend overeind op de harde grond. Het provisorische stenen huisje dat Yoru uit de grond had getrokken maakte dat alles pikdonker was behalve de opening, waardoor het maanlicht naar binnen viel. Ik had gedroomd over Yuuga, een wilde angstdroom waarin hij door spirits werd verslonden. Langzaam liet ik mijn hart tot rust komen.
Een vreemd prikkelend gevoel liep over mijn rug. Het maanlicht was te diep blauw om natuurlijk te zijn. Voorzichtig kroop ik overeind en stapte naar de uitgang, armen en benen van de anderen ontwijkend. De grond voelde koud en zompig aan onder mijn voeten terwijl mijn ogen de bosrand scanden.
Daar. Een donkerblauw lichtje, trillend tussen de bomen.
Ineens zag ik heel helder wat ik moest doen. Dat mooie lichtje dat zou me naar Yuuga leiden. Dan kon ik hem redden van de spirits en zou ik mijn kleine broertje weer terugvinden.
Als op een teken knipten ineens allemaal andere lichtjes aan, goudgeel en felgroen en dieprood, als ogen die opengingen. Ze zoemden bijna in mijn oren en zwollen aan en af met buitenaards licht. Ik voelde de trillingen door mijn hele lichaam. Ik aarzelde geen seconde en begon met zware stappen te rennen, zomp zomp zomp door de moerasgrond naar de stralende lichten. Een soort minizonnen waren het bijna. Stuk voor stuk even mooi en bekoorlijk en fascinerend als de echte zon, elke kleur zo diep en stralend dat ik erin wilde verdrinken.
Ik was er bijna. Het water werd dieper, en ik moest meer moeite doen om vooruit te komen. Ik begon het moeraswater te sturen om sneller te lopen. Niemand, nee niemand kon me nu tegenhouden om Yuuga te vinden en te redden en alles uit te leggen.
Harde voetstappen achter me maakte dat mijn hoofd overeind schoot. Het was Tess, haar rode borstkuras glimmend in het licht. "Cass! Wat doe je nou?"
Ze kwam met grote stappen aanlopen. Natuurlijk was zij er weer. Net nu ik eindelijk wist wat ik moest doen, kwam zij om me tegen te houden.
"Het is niets, Tess," zei ik mat. "Ik moet alleen even die lichtjes volgen. Ik ben zo weer terug."
"Ben je gek?" Tess kwam nog dichterbij. "Het is gevaarlijk! Je bent niet jezelf!"
"Tess." Moest ik dit echt uitleggen? "Ga terug naar bed. Vertrouw me nou maar." Ik draaide me weer met een zucht om en zag ineens dat de lichtjes bewogen... Ze gingen van me weg. Ze... ze leidden me naar Yuuga! "Wacht!" riep ik uit. Ik begon te rennen door het water.
"Cassandra!" Ineens vloog er een vuurtong langs mijn zij. Alle paniek en irritatie vlamde in me op en ik draaide me woest naar haar om. "Tess, hou op!"
Het water leek bijna uit zichzelf te bewegen en kronkelde zich om Tess heen als een wurgende slang. Ze begon verwoed te vechten maar haar vuur haalde niets uit tegen het kruipende donkere moeraswater dat haar gezicht omhulde. Ze hapte naar adem maar kreeg alleen maar water binnen. Ik trok het om haar heen en bevroor het. Haar gezicht stond geschokt, opgebolde wangen, uitpuilende ogen, mond gevuld met ijs. Ik rende het modderige water in tot mijn nek maar voordat ik kopje onder ging tilde het water me op op een enorme golf.
Ik keek even om. Langzaam begon het ijsblok om Tess heen te gloeien terwijl ze zich uit alle macht met vuur probeerde te bevrijden, maar ik was al weg, op een grote golf suizend over het water naar de puntjes licht in de verte toe. De lichtjes waren al zo vaag, ik kon ze niet kwijtraken!
De lichten begonnen sneller te gaan. Ik zigzagde tussen de enorme mangrovewortels door, water spatte alle kanten op terwijl ik bukte en dook en zwenkte en wervelde. Ik kon ze bijna aanraken, ik zag Yuuga's gezicht al voor me, de zwarte krullen. Zwarte poelen van ogen die niet gevuld zouden zijn met mijn verraad en zijn gekwetstheid, maar zouden stralen met liefde en dankbaarheid zoals vroeger. En dan konden we even doen alsof ik geen monster was. Alsof ik gewoon weer zijn grote zus was, en hij weer naar me opkeek als naar een rolmodel. Zijn beschermer.
Ik zou hem vertellen dat ik het nooit meer zou doen. Hij zou niet boos zijn, hij zou me vertrouwen alsof ik er altijd voor hem was geweest. Iemand, iemand moest me vergeven voor mijn fouten. Hij was de enige die het zou kunnen.
Ik struikelde over een wortel en landde in het enkelhoge water, een stukje doorglijdend. De klap trok me uit mijn gevoelens en ik merkte dat ik aan het huilen was. Huilen alsof ik aan het sterven was. Gierend kwam ik weer overeind. Ik moest door. Ik mocht de lichtjes niet kwijtraken, want dan zou ik Yuuga kwijtraken. Woest veegde ik modder, tranen en bloed weg van mijn gezicht. Mijn handen en knieën waren geschaafd en mijn jurk was een verscheurde ravage. Even waren mijn ogen zo vol tranen dat ik niets zag behalve zwaaiende vervormde plekken licht en donker. Ik raspte naar adem en probeerde overeind te komen.
Het zuurstofgebrek maakte me duizelig, en ik kon niet stoppen met opnieuw lucht naar binnen zuigen, niet diep genoeg om de duizeligheid te verjagen, niet diep genoeg om mijn lichaam overeind te halen. Mijn borstkas bleef op en neer gaan, maar het hielp niets. Toch kon ik niet stoppen, de vicieuze cirkel doorbreken. Ik zakte neer en door mijn tranen zag ik het. De lichtjes waren weg.
Ik verschrompelde in eindeloze uithalen. De vloed leek niet op te houden. Mijn lichaam werd uit elkaar gescheurd door de schokken.
Mijn tranen, mijn zwakheid hadden ze verjaagd.
Langzaam werd ik me bewust van de wereld om me heen. Het donkere moeras. De hoge kronkelende wortels. Het pikzwarte ondoordringbare water. Het gezoem van insecten en gekwaak van kikkers.
En ik had geen idee waar ik was.
Op handen en voeten kroop ik naar een droger stukje grond. Mijn angst dreigde me te verpletteren, maar ik wist het op afstand te houden. Met een snik trok ik mijn knieën tegen me aan. Het was klaar. Over. Ik was verloren, in mijn eentje in het enorme gevaarlijke moeras. Yuuga was verloren, de lichtjes waren weg.
Mijn tranen waren op. Ik staarde naar mijn voeten, nauwelijks zichtbaar in het dichte donker en wachtte op een redding, een oplossing die nooit zou komen.
————
Toen de stofjes begonnen te gloeien onder de bomen en de zon als een gouden bal tussen de takken omhoog kroop schrok ik wakker. Ik zat nog steeds in dezelfde positie, voeten verkrampt van de kou. In het ochtendlicht zag het moeras er ineens heel anders uit. De takken gloeiden op, het water glinsterde vol licht- en schaduwplekken. Ik rolde kreunend om en kwam stijf overeind. Het kon niet zo moeilijk zijn om terug te komen, toch? Wat had ik ooit gedacht?
Yuuga was weg. Zoveel kon ik niet ontkennen. Misschien zag ik de lichtjes nog. Misschien zou ik eeuwig leven in onzekerheid, onzekerheid dat dit moeras zijn einde was geweest. Wat het ook was, ik kon er nu niets meer aan doen.
Ik veegde een beetje opgedroogde modder van mijn wang en krabde zoveel mogelijk van mijn armen en benen af. De schaafwonden op mijn handen en knieën waren opgedroogd tot lelijke bruinrode strepen. Twijfelend hurkte ik bij het vieze water, dat een poederig goudbruin was in het zonlicht. Als ik het kon zuiveren kon ik misschien mijn wonden helen. Als ik ze niet heelde zouden ze misschien ontsteken.
Met een zucht en een rilling van afkeer liet ik mijn handen in het koele gore water zakken. Ik kon geen grip krijgen op het water en ik staarde verward naar de rimpels die om mijn handen uitwaaierden. Verbaasd probeerde ik het nog een keer, maar ik kon de zoemende energie van het water niet voelen. Niet verbinden met mijn eigen levensenergie.
Geschokt zakte ik achterover en trok mijn handen uit het water. Was er iets mis? Lag het aan het water of... of... kon ik niet sturen?
Meteen begonnen er weer tranen op te wellen in mijn ogen, alsof gisteren de dam had gebroken en er nu geen filter meer zat tussen mijn gevoelens en reacties. Ik huilde heel zachtjes, een paar snikken, en drukte toen mijn handen tegen mijn mond en haalde diep adem. Ik moest logisch nadenken. Mijn krachten konden niet zomaar weg zijn. Dat gebeurde niet zomaar.
Tenzij...
Yoru. Yoru had gezegd dat je in de spirit world niet kon sturen. Was ik nu in de spirit world? Hoe kon dat? Was ik in mijn wilde vlucht de grens tussen de twee werelden overgestoken? Dat gebeurde toch niet zomaar?
Natuurlijk gebeurde dat wel zomaar. We zaten in het moeras. Ik had in de tijd die we hier doorbrachten vreemde krokodillen, enorme bomen, levende lianen, kraaienspirits, vreemde schreeuwen, gasbubbels, verdwijnende bronnen, lichtjes tussen de bomen gezien. Natuurlijk was er ook nog de spiritworld, eeuwig verbonden met de spirits van het woud...
Hoe ging ik deze ongelofelijke chaotische warboel van een situatie oplossen? In de spirit world, ver van het kamp, zonder mijn sturing, zonder Yuuga. Ik liet trillerig mijn adem ontsnappen. Ik had het weer verpest.
Meteen voelde ik afkeer voor mijn zelfmedelijden. Ik deed dat de laatste tijd veel. Huilen om mezelf. En dat terwijl ik anderen vroeger daar zo voor minachtte.
Ik moest stoppen met zielig zijn en eens iets gaan doen.
Ik duwde mezelf overeind en begon een beetje rond te lopen. De zon klom gestaag verder. Zouden ze naar me zoeken? De groep? Of zouden ze me vergeten en zonder me weg gaan?
Niet. Zielig. Doen. Ik duwde mijn tanden in mijn lip en bleef doorlopen, tot ik ineens een déjà vu kreeg. Deze boom. De kronkel in zijn stam. Het deed me denken aan iets.
Ik keek op, en daar stond de berg. De berg die ik zo sarcastisch 'de Poel der Waarheid' had genoemd. De berg met de heldere bron, de berg waar Kenji en ik ruim een week geleden hadden gekust en ontdekt waren, de berg die was verdwenen. Nu stond hij hier. Even aanlokkelijk als altijd.
Voor de zekerheid begon ik sneller te lopen, rende nu bijna de berg op. Mijn kuiten brandden terwijl ik tussen wortels en planten door naar boven klom. Eenmaal bovenaan gekomen was het duidelijker dan ooit. Dit was de poel waarin ik had gezwommen. Dat de rotswand waar hij... waar hij...
Mijn adem zat hoog. Ik ging wild met mijn handen door mijn haar. Hoe was dit mogelijk? De herinneringen... Kenji maakte me zo gelukkig, en toch had ik iets verloren. Mijn vriendschap met Tess en Yoru, ja. Maar ook... ook mijn vriendschap met mezelf.
Hoe kwam het dat ikzelf ineens mijn ergste vijand was geworden? Hoe kwam het dat ik ineens Kenji nodig had om bij mijn verstand te blijven?
Mijn schouders zakten terwijl ik neerzeeg naast de bron. Het was moeilijk om toe te geven dat mijn relatie met Kenji niet perfect was. Kenji had me zo veel gegeven: liefde, acceptatie, levenswijsheid; maar hij had me ook iets afgenomen: mijn onafhankelijkheid.
Mijn hoofd deed pijn. Had ik het ervoor over om afhankelijk te zijn in ruil voor zijn liefde?
Eerst zou dat een domme vraag zijn geweest. Natuurlijk wel. Maar nu wist ik het niet meer.
Was het de bedoeling dat een relatie je onafhankelijkheid afpakte? Was het normaal dat je de ander heel erg nodig had om van jezelf te houden? Ik wist het echt niet. Zonder Kenji zou ik niets zijn en dat voelde degraderend. Zonder Kenji zou ik er niet op vertrouwen dat ik sterk was. Zonder Kenji zou ik instorten. Zonder Kenji was ik niet genoeg.
Hoorde dat?
Het water was aanlokkelijk helder in vergelijking met het moeras. Ik knielde ernaast en staarde even twijfelend naar het meertje waarvan je de stenen op de bodem kon zien. Het was vast niet gevaarlijk om erin te zwemmen. In de spirit world zou deze poel niets anders zijn dan in de normale wereld. En het koele water zou de hoofdpijn en nare gedachtes misschien ook oplossen.
Ik trok mijn vieze, gescheurde kimono en legging en schoenen uit. Ik zat onder de modder. Misschien was het wel goed dat ik me even schoonmaakte. Voorzichtig liet ik mezelf het water in glijden en naar de bodem zakken.
Wolken bruine opgedroogde modder borrelden van mijn lichaam af. Ik schrobde mijn benen en armen en dook een beetje rond. Het was vreemd hoe zwaar het water ineens was zonder mijn sturing. Hoe veel kracht ik moest zetten om vooruit te komen. Hoe dik en stroperig het was.
Zwemmen met sturing was als ontsnappen aan de zwaartekracht. Ik was helemaal vrij, kon zo snel en langzaam gaan als ik wilde, scherpe bochten en wilde capriolen maken. Nu merkte ik ineens dat er wel zoiets als zwaartekracht was... zelfs in de spirit world.
Het water was koel en kalmerend. Toen ik helemaal schoon was dook ik naar de bodem en probeerde op mijn handen te staan. De poel was dieper dan ik had verwacht; mijn enkels staken niet eens boven het water uit. Ik trappelde om mijn evenwicht te houden en greep een grote steen vast, waardoor hij een beetje verschoof.
In de spleet lichtte een rood lampje op.
Ik schrok zo erg dat alle lucht uit mijn mond ontsnapte. Wild begon ik te hoesten, maar ik wist mijn reflexen in te houden. Dat lampje... Dat lampje betekende Yuuga! Mijn hart bonkte zo snel dat het voelde alsof ik onder stroom stond. Ik dook nog dieper en probeerde het aan te raken, en meer lampjes lichtten op. Ik voelde dat ik helemaal week werd vanbinnen. Dit was het moment. Zo was het voorbestemd. Hier zou ik Yuuga vinden, en redden.
De druk op mijn oren werd groter. Ik had geen lucht meer en ik kreeg het bekende barstende gevoel in mijn hoofd. Maar ik kon niet nu terug gaan! Ik kon Yuuga niet achterlaten. Ik bleef radeloos een stukje heen en weer zwemmen in de diepte. Wat moest ik nu doen? Hoe kwam ik bij mijn pleegbroertje?
De lichtjes leken wel stralende kristallen tussen de stenen. Ik zou nu allang bewusteloos moeten zijn, maar het luchtgebrek leek me niet te deren. Dat was alleen maar goed. Ik strekte me uit en trok mezelf aan de steen naar beneden, vastbesloten om het rode lichtje dan in ieder geval aan te raken. Elke actie was zwaarder dan het zou moeten zijn. Mijn spieren leken ineens als hun kracht te verliezen. Met bonkend hoofd sloten mijn handen zich om het balletje rood licht.
Cassandra. Eindelijk ben je gekomen.
Ik herkende die stem. Het was de stem van de kraaienspirit waar ik met de kunai naar had geworpen toen ik wacht hield onder de enorme boom. Ik trok als gebrand mijn hand weg, wilde achteruit stuiven in een explosie van bubbels, maar ik werd terug gezogen in het water, alsof het licht een magneet was. Ik begon te schreeuwen terwijl het licht groter werd. Niet een spirit! Het mocht geen spirit zijn! Yuuga...
Bubbels legden de oneindige weg naar boven af, naar het wateroppervlak, naar de vrijheid die nu niet meer te bereiken was. Als in een droom gleed ik weg, zonk het rood in van het licht, en gaf het gevecht op. En mijn hele lichaam verdween in de vlammen.
————
"Waarom geloof je Kenji?"
Ik knipperde tegen het felle licht. Langzaam verscheen boven me een dicht bladerdek, een netwerk van takken en lianen. De reuzenboom.
"Halfspirit. Ik probeer je al heel lang te bereiken." De stem was vlak, emotieloos.
Ik schudde met samengeknepen ogen mijn hoofd en duwde mezelf overeind. De kraai zat op dezelfde tak als waar ik hem voor het eerst had gezien. Vlak bij zijn poten was er een geblakerd, beschimmeld gat in de tak. Had mijn kunai dat gedaan?
De stem van het beest klonk weer. "Kenji zegt dat je moet stoppen met aardig zijn." De glanzende kraaloogjes keken me intens aan, maar verder bewoog hij niet. De stem leek uit zijn binnenste te komen. "Waarom geloof je hem?"
Ik keek de spirit levenloos aan. Wat?
"Sinds wanneer is aardig zijn iets slechts?" De spirit klonk nu bijna geïrriteerd.
Ik zuchtte en zei schor: "Het put me uit. Ik geef te veel." Ik vertrok mijn gezicht. "Het is een slechte gewoonte." Ongemakkelijk sloeg ik mijn armen om mijn knieën, alsof ik de stem van de spirit zou kunnen blokkeren.
"Maar als het je uitput, waarom ben je dan ooit begonnen met geven?" Het beest keek me strak aan.
Ik keek uitdagend op. "Omdat ik... ik er blij van werd." Hij versloeg me met het staren en ik keek weer weg. Er hing een rare energie op deze plek.
De toon van de kraai veranderde niet. "Precies. Omdat helpen in je natuur zit. Omdat mensen helpen jou een gevoel van richting en nuttigheid geeft. Waarom zou je ermee stoppen?"
"Dat zei ik net al, ik geef te veel! Het put me uit!"
"Dus?" De spirit zat daar als een stenen beeld. "Dan trek je je even terug. Dan geef je wanneer jij zin hebt om te geven. Maar je moet je persoonlijkheid niet veranderen omdat iemand dat zegt. Bovendien, daar word je alleen maar moe van."
Ik perste mijn lippen op elkaar en staarde naar de wortels. Ik was heel dom geweest, maar ik wilde het niet toegeven. Ik wilde niet toegeven dat Kenji fout had gezeten.
"O, zeker wel." De kraai had mijn gedachtes gelezen - hoe? "Kenji had nog wel meer dingen fout."
Ik negeerde hem en frutselde met de bast van de boom. De energie zoemde dicht onder de bast, nog sterker in de spirit world dan het in de fysieke wereld was geweest. De kraai sprong op en fladderde neer naast me. Ik bleef suffig zitten. Ik voelde niet eens afkeer of angst. Wat voor zin had het nog?
Ik zag dat hij een kleine rode steen in zijn bek droeg, die af en toe opflitste in de zon. Het lichtje.
Er klonk ineens een wild gefladder tussen de takken en vele kraaien kwamen naar beneden vliegen, allemaal met een andere kleur steen in hun bek. Dit waren de lichtjes geweest die ik had gezien in het moeras. Ze streken neer in een zee van zwart en schaarden zich om me heen. De stemmen in mijn hoofd riepen allemaal: "Eindelijk! Daar ben je! We wachtten op je! We komen je helpen!" Het klonk zo aandoenlijk, zo warmhartig dat ik het niet kon helpen om te glimlachen. Ja, het waren spirits, maar... ze klonken zo menselijk! Waren dit allemaal vanbinnen monsters? Konden ze dan zo goed liegen?
Net te laat besefte ik dat ze mijn gedachten konden horen.
Eén van de kraaien sprak. Ik leek wel verdriet in zijn stem te horen. "Je labelt het onbekende als slecht, alleen omdat je het niet kent."
Ik keek op. Een steek van schuld schoot door mijn hart. Weekjes protesteerde ik: "Maar... maar spirits hebben slechte dingen gedaan..."
"Natuurlijk zijn er slechte spirits!" piepte een ander. "Er zijn toch ook slechte mensen?"
"Ja, precies." Een kraai met een paarse steen keek me streng aan. "En die slechte mensen en spirits zijn beiden gevormd door de omstandigheden."
"Denk je dan soms dat een wezen slecht of goed wordt geboren?" Eentje met een gele steen fladderde met zijn vleugels.
Ik keek naar mijn handen. "Nee," zei ik kleintjes. Nee, dat had ik nooit gedacht. Alles had yin en yang in zich. Alles was een beetje slecht en een beetje goed. Het ging erom wat voor persoon je koos te zijn. En dat was een individuele beslissing.
"Inderdaad," zuchtte de kraai met de rode steen. "We weten dat jij het weet. Ja, spirits zijn onbekend en dus een beetje griezelig. Maar... Oorlog is nooit de oplossing."
Paarse steen knikte ernstig. "Spirits zijn gewoon wezens, wezens die nadenken en willen leven, die liefde en haat voelen. In plaats van spirits te demoniseren omdat ze potentiëel gevaarlijk zijn, kun je heel veel lieve vrienden krijgen en je kennis verbreden. Het hangt allemaal van jou af."
Een nieuwe kraai met een groene steen fladderde op en landde nog dichterbij, bijna bij mijn knie. De kraalogen waren onleesbaar. "Wat kies jij? Wat denk jij dat verstandig is? Blind de vooroordelen van je vriendje volgen, of..."
"Onafhankelijk worden!"
"Vertrouwen op je eigen oordeel!"
"Even stoppen en nadenken?"
Ik hief mijn gezicht op. Nadenken? Als ik nadacht, dan wist ik... dat oorlog niets ging oplossen. Oorlog ging alleen maar de kloof groter maken. We moesten luisteren naar de spirits. Van ze leren. Uitwisselen. Hun hulp vragen.
Spirits konden dingen die wij niet konden en andersom. Als we vrede konden sluiten...
Om een of andere reden maakte de realisatie dat de spirits wezens waren, wezens die hier stonden en praatten en meningen en gevoelens hadden, ze ineens veel menselijker. Als ik dit altijd had geweten...
Ik had ook niet blind moeten geloven. Ik had mijn bewijs moeten zoeken. Ik had moeten nadenken.
En Kenji besefte niet hoe fout hij zat. Hoe ging ik dit ooit aan hem uitleggen zonder zijn ego te kwetsen? Niet?
Ik kon niet eeuwig blijven ontwijken.
Het eerste moment dat ik met hem alleen had, besloot ik. Het eerste moment van rust.
Als ik tenminste ooit terug kwam in de echte wereld...
Daar wilde ik nog niet aan denken.
"En de spirit in mij dan?" zei ik zachtjes.
"Ah." Groene steen keek me onleesbaar aan. "De avatar spirit. Nou, wat denk jij?"
Ik was even stil en trok aan mijn onderlip. "Ik denk... ik denk dat het hetzelfde is. Ik kan wel haten dat ik de avatar ben, maar als ik vrede maak met de avatar spirit kan ik veel mooie dingen doen."
"Precies! Vertrouw er maar op!" piepte rode steen. "Die spirit in jou kan je oneindige kracht bieden als je haar laat. Zij is geen monster."
Was het een zij dan? Wie was die spirit?
"Ja, je kent haar niet. Ze is onbekend en dus een beetje griezelig. Maar je hebt nu nog de kans om een bond te maken die sterker is dan welke vriendschap dan ook. Een levenslange samenwerking die de wereld kan redden. Of kies je liever een eeuwige strijd met je andere helft?"
Een eeuwige strijd met die spirit, of een samenwerking die de wereld kon redden. Dat was niet moeilijk. Maar hoe? Hoe kon ik in contact komen met de spirit?
"Dat heb je toch al gedaan," grinnikte gele steen. "Bij de avatar state."
Mijn mond maakte de vorm van een o. Ineens... was het logisch. Het klopte. Het hoorde.
En onvrijwillig begon zich een glimlach te vormen op mijn gezicht. "Dus... dus het is niet erg dat ik de avatar spirit in me heb?"
"Natuurlijk niet! Het is een geschenk!" jubelde gele steen.
Er leek een last van me af te glijden. Ik had het idee dat ik zou kunnen vliegen. Het was goed. Ik was goed. Ik hoefde niet te vechten. Ik hoefde alleen lief te hebben... en dat was mijn specialiteit.
Want uiteindelijk zou alleen liefde de oorlog oplossen. Alleen liefde kon helen en verenigen. Alleen liefde kon gebroken mensen genezen en het juiste pad op brengen.
Alleen liefde zou mij gelukkig maken, een allesomvattende liefde voor alles wat bestond.
En die liefde bracht me op een ander onderwerp. "Yuuga," fluisterde ik. "Hebben jullie Yuuga?"
De kraaien verstilden en keken me allemaal tegelijk aan. Het deed de haren op mijn armen rijzen. Onzeker ging ik verder, terwijl mijn stem brak: "Ik zag hem in het moeras. Tussen de bomen. Ik dacht dat jullie lichtjes me naar hem toe leidden. Ik... ik wil hem mijn excuses aanbieden."
Heel lang was het stil. Af en toe ritselde er een veer van een kraai die bewoog. Het moeras was verstomd. De wind leek te gaan liggen. De toppen van de bomen strekten zich uit in alle richtingen, onbewogen en afwachtend.
Uiteindelijk was het de kraai met de rode steen die naar voren stapte en zijn keel schraapte. "In het moeras... zien we visioenen. Van de personen die we kwijt zijn geraakt. Mensen waar we van hielden, waarvan we denken dat ze verdwenen zijn."
"Je bedoelt..." Ik keek hem wezenloos aan. "Dat Yuuga niets meer was dan... dan... een illusie?"
"Ja." De kraai boog zijn hoofd. Ik verborg mijn gezicht in mijn handen en ademde scherp in. Een visioen. Het was alleen maar een visioen geweest. Ik zou Yuuga niet meer zien. Hij zou me haten. Ik was de Yuuga die verzot op me was en die me vertrouwde voor altijd kwijt.
Tranen begonnen mijn ooghoeken in te kruipen. Ik liet ze komen, maar mijn gezicht bleef kalm. Verloren.
"Hij is weg," bracht ik uit.
De kraai hield zijn hoofd schuin. "Maar het moeras vertelt ons dat dat niet zo is. Jij bent nog steeds verbonden met Yuuga. In je hart is hij nog altijd bij je. Afstand en tijd zijn een illusie. Je draagt hem altijd met je mee."
Mijn handen waren glibberig door de tranen. Ik knikte met trillende lippen. Het moeras had alleen maar weerspiegeld wat ik al de hele tijd meedroeg: mijn kleine broertje. Mijn Yuuga.
En als daadwerkelijke Yuuga was veranderd, had ik altijd nog het jonge onschuldige kind in mijn hart om me te helpen en door slechte tijden te begeleiden.
"Dank... Dankjewel!" snikte ik. Dankjewel. Ik heb weer reden voor wat ik doe. Ik zie mijn pad weer. De tranen sijpelden over mijn wangen en drupten naar beneden van mijn kin. "Dankjewel! Ik... ik had nooit gedacht dat ik zo fout kon zitten. Ik ben jullie altijd dankbaar. Dankjewel... Dankjewel..."
De kraai sprong op en plotseling zat hij op mijn arm, scherpe nageltjes verankerd in mijn huid. Hij boog zijn kop en ik aaide heel zachtjes met een vinger over het gladde kopje. Zo teer, alsof het met een verkeerde beweging uiteen zou spatten. De steen in zijn bek gloeide met een zuiver licht in het diepste, warmste rood dat ik ooit had gezien. Rood van de liefde, van rozen en lippen en zonsondergangen. Het rood van mooie dingen.
"Het wordt tijd dat je teruggaat," fluisterde de kraai met de paarse steen. "Je vrienden hebben je nodig."
Rode steen keek me aan. "Vergeet dit niet. Vergeet niet wat liefde betekent. De wereld hangt ervan af."
"Dat doe ik niet," fluisterde ik. "Beloofd."
De kraai knikte en sloeg een paar keer met zijn vleugels. In een krachtige windvlaag vloog hij op, en de andere vogels volgden hem, een grote schare van zwart en de duizend kleuren van de stenen. Ik keek ze stil na terwijl ze een rondje om de boom scheerden en toen verdwenen in de verte.
Ik zuchtte en zoog de zuivere lucht binnen. Ik moest terug. Hoe?
De energie van de boom zoemde nog steeds bij mijn voeten. In een impuls drukte ik mijn hand op de stam en sloot mijn ogen. De energie was net chi, altijd bewegend en leven gevend en onderzoekend. Het was chi.
En als het chi was, kon ik het volgen. De wortels van deze reuzenboom strekten zich uit over het hele moeras, voeding en energie gevend aan de andere bomen. Ik liet mijn lichaam los en volgde de chi, zoekend naar de groep. Naar mijn vrienden.
Ze waren er. Op een eilandje... Misschien zelfs op zoek naar mij. Ze trokken aan iets dat op de grond lag. Een lichaam... Was ik dat? Een bos blond haar die uitwaaierde. Een vuile blauwe kimono en smal frame. Mijn gezicht was levenloos en mijn hele lichaam slap. Kyo huilde en schudde mijn schouders terwijl Spike luid jankte en aan mijn kimono trok. Kenji staarde ernaar, bevroren. Tess kneep in Yoru's arm. Storm was rood. Yoru's blik was leeg en afwezig, haar gezicht krijtwit.
Ik strekte mijn armen uit naar hen. Ik was niet dood! Ik was hier! Ik kwam naar ze toe!
Ik zweefde.
————
En toen voelde ik de pijn, feller dan een bliksemschicht, zwaarder dan een rots, overweldigender dan een overstroming.
Ik voelde een warme arm om mijn schouders, zag een warm gezicht - Kyo, zijn bruine ogen vol tranen. Hij huilde zachtjes en wanhopig. "Cassandra, ben jij dat? Bij de spirits... Bij de spirits... " Zijn ogen werden groot toen hij mijn gezicht zag en zijn hele gezicht verschrompelde in snikken. "Ze... ze is terug!" Ik werd tegen hem aangedrukt, verstikt in een omhelzing. Zijn hele lichaam schokte. "Voorzichtig!" snerpte Kenji. Mijn hoofd brandde maar het was niet erg.
Ik keek op naar Kyo. Naar zijn ogen, glanzend door de tranen. Ik vond zijn bruin mooi. Het was dieper en warmer dan mijn koele blauw. Ik had zijn warmte nodig.
Ik sloot mijn ogen weer en zonk weg.
Langzaam opende ik mijn ogen. Het voelde alsof er zand in zat en ik knipperde driftig om ze open te houden. Een gezicht verscheen in beeld. Het was Kenji's knappe hoekige gezicht. Hij had wallen onder zijn ogen en zijn haar was verfomfaaid.
Ik kreunde en wreef in mijn ogen. Kenji's blik was bezorgd. Ik kwam overeind op mijn ellebogen. "Kenji? Wat is er gebeurd?"
Kenji's ogen stonden neutraal. "De spirits. De spirits hebben je gegrepen."
Ik fronste. "Nee... Het was helemaal mijn eigen schuld. Ik zocht Yuuga. Ik dacht dat hij in het moeras was."
"Prins Yuuga?" Kenji keek me met schuin hoofd aan. "Had je een hechte band met hem?"
Ik duwde mezelf omhoog. "Hij was mijn alles!" Ik klonk blijkbaar fel, want Kenji's ogen leken terug te wijken. Hij keek naar de grond. "Waar is hij nu? Is hij niet gewoon in de Waternatie?"
"Het was een visioen," zei ik zacht. "Maar dat is oké. Ik draag hem bij me, hier." Ik legde een hand op mijn hart en glimlachte.
Zijn blik verzachtte. Hij strekte heel voorzichtig zijn hand uit en verstrengelde zijn vingers met de mijne. Hij keek me heel lang aan, leek mijn gezicht in te drinken. Ik wilde me van hem wegdraaien zodat hij mijn imperfecties niet opmerkte, maar op zijn gezicht zag ik helemaal geen oordeel, alleen... liefde. Bewondering. Een intensiteit die ik maar heel zelden van hem zag.
Toen draaide hij abrupt weg. "Niet te geloven dat ik je heb laten kidnappen door die spirits. Als ik denk aan wat er allemaal had kunnen gebeuren..." Hij sloeg met zijn vuist tegen zijn hoofd en kreunde. Toen hij me weer aankeek schoten zijn ogen vuur. "Zie je nu waarom ik spirits zo haat?" Hij duwde zichzelf omhoog. "Als ik ze ooit zie... Cassandra, waarom had je je kunai niet bij je?" Zijn adem ging heel snel en hij schudde vlug zijn hoofd. "Nee, je kon er niets aan doen. Ik kan niet van je verwachten dat je jezelf... Je was kwetsbaar. Ik had je moeten beschermen." Zijn lippen trilden en zijn ogen waren vlakke zilveren muntjes. Hij verhief zijn stem, gebaarde machteloos met zijn armen. "Spirits, wat ze mensen aandoen... Dat is toch verschrikkelijk? Die monsters!"
Woedend sloeg hij zijn vuist tegen het steen van het zelfgemaakte huisje. "Snap je het nu? Snap je het? De spirits moeten uitgeroeid, Cass! Verdomme, ze doodden je bijna! Ze zogen je ziel uit je!" Hij ademde zwaar en begroef zijn handen in zijn haar. "Mijn god..."
Nu. Nu was het moment. Ik moest het hem vertellen. "Luister, Kenji..." begon ik zacht. Het was hartverscheurend om hem zo te zien, zo wanhopig, zo over de rooie. Ik legde mijn hand op zijn schouder en zocht zijn blik. Mijn hoofd bonkte door de inspanning. "Kenji, ik denk dat oorlog niets gaat oplossen. Ik heb een beetje nagedacht, en... wanneer heeft vijandigheid ooit iets opgelost? Spirits zijn gewoon... gewoon wezens. Gaat praten niet veel meer opleveren? Waarom zouden we vechten?"
"Cassandra." Kenji keek me stern aan. "Je begrijpt het niet. Spirits zijn slecht."
Ik schudde mijn hoofd. "Maar... hoe weet je dat zo zeker?" Ik wilde meer zeggen, maar ineens besloot mijn keel om me aan te vallen met een enorme hoestbui en ik klapte dubbel, rochelend en naar adem gierend.
Kenji's ogen waren samengeknepen. Hij leek mijn toestand niet te registreren. Ik zag onbegrip. Een beetje belediging. "Weet je wat ik niet snap, Cassandra? Wat ik niet snap is dat jij het voor spirits opneemt nadat ze je gevangen hebben genomen. Die monsters... ze hebben je pijn gedaan!" Hij sloeg weer met zijn vuist op de muur en ik schoot overeind, hevig geschrokken. "Dat bevestigt toch alleen wat ik zei?" schreeuwde hij. Hij greep mijn schouders. "Verdomme, Cassandra! We moeten er toch iets tegen doen!"
In zijn grip werd ik heen en weer geslingerd als een lappenpop. Het deed pijn, heel veel pijn, maar erger was dat hij zo boos was geworden om wat ik zei. Mijn hart bonkte wild in mijn borstkas en ik voelde iets... angst. Angst voor zijn mening. "Kenji... wacht, nee..." bracht ik uit. Mijn zicht werd wazig en mijn onderlip begon te trillen. Ik begon zachtjes te huilen, huilen van angst en van onbegrip. "Niet vechten... Niet doen, alsjeblieft! Hou op, Kenji!"
Hij werd bleek en zijn ogen groot. "Bij Tui, gaat het wel?" Zijn mond viel open en zijn houding verslapte. "O mijn god, ik besefte niet... Je bent nog zwak. Ik wil niet nu.... Spirits, het... het spijt me zo!" Hij keek me even overdonderd aan, beseffend hoeveel pijn hij me had gedaan.
Hij pakte heel voorzichtig mijn hand en streek met zijn duim over mijn handpalm. "Sorry... Het komt allemaal goed, oké? Ik... ik bescherm je. Volgende keer zal ik er voor je zijn. Het komt goed." Zijn stem werd zo zacht dat het een kalmerend gezoem was en ik voelde hoe ik ontspande. "Ik laat je nooit meer alleen bij die monsters."
Hij duwde me met tere grip achterover op de grond en legde zijn jas over mijn benen. Het aangename gevoel van de zijde maakte me slaperig. Liefdevol aaide hij mijn wang. "Rust nu maar lekker uit. Je bent nog een beetje in de war. De hele gebeurtenis was natuurlijk ook heel intens. En mijn woede was de verkeerde manier om daarop te reageren. Het spijt me."
Ik wilde hem vertellen dat hij fout zat. Spirits waren geen monsters. Ik wilde schreeuwen en huilen, maar ik was zo ongelofelijk moe. Mijn hoofd trilde terwijl ik probeerde overeind te komen, maar hij duwde me terug naar beneden. "Stil maar. Ga maar lekker slapen. Ik ben er om je te bewaken." Hij boog zich naar voren en drukte een kus op mijn voorhoofd. "Slaap lekker, liefste."
Mijn ogen zakten dicht. Ik hoorde hoe hij opstond en wegliep. Ik bleef liggen, te moe om op te staan, te verward om te gaan slapen. En voor het eerst dreef de vraag naar boven: zag Kenji me echt als iets van hem, zonder eigen wil? Een kostbaar bezit, om vertroeteld en beschermd te worden, als een soort huisdier?
Dat kon toch niet, fluisterde ik in mezelf. Hij wilde me beschermen, want dat was wat geliefden deden. Maar waarom hoefde ik hem dan nooit te beschermen? Waarom wist ik eigenlijk zo weinig over zijn passies, zijn onzekerheden, zijn angsten en zijn diepe gedachtes?
Je bent moe en je maakt je zorgen over alles, vertelde ik mezelf. Ga slapen, Cassandra. Morgen ben je wel weer wat helderder. Morgen zal je zien dat hij jouw mening ook belangrijk vindt.
Morgen komt de waarheid aan het licht.
Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro