Hoofdstuk 25
• • • • • • • •
POV KYLIAN
Die volgende morgen was ik vroeg wakker geworden. In tegenstelling tot de rest van de hofhouding was ik vroeg naar bed gegaan en had vervolgens de hele nacht lopen woelen onder de dekens. Met de dag leek het kouder te worden, en daar was deze nacht ook geen uitzondering op geweest. De vloek leek de kou aan te trekken, want het kasteel was vandaag gehuld in een ijzingwekkende sneeuwstorm, waardoor je buiten haast geen hand voor de ogen kon zien.
Om die reden waren de meeste soldaten op laatste dag die we nog hadden, binnengebleven. Aiden daarentegen was met vrijwel de eerste ochtendgloren vertrokken op een paard, om een ritje te maken. Het laatste ritje van zijn leven.
En toen was hij erachter gekomen dat Blaze weg was.
'Waar is ze heen?' Ik ging naast de koning staan. Hij stond op zijn balkon en keek over op het verlaten Delria, over de vervallen tuinen en de brok- en puinstukken die nu de stenen paadjes versierden. Het kasteel stond daadwerkelijk op instorten, maar toch leek hem dat niet te deren. Hij negeerde de zachte bevingen, de barsten in het marmer en het gekreun van de dakpannen en was eigenwijs op het balkonnetje gaan staan.
Met schuifel-bewegingen kroop ik naar hem toe, voorzichtig turend over de dikke, stenen balustrade. We bevonden ons zo'n tien meter boven de grond, en ik huiverde. Het plateau onder ons sidderde door de ijzige wind die om ons heen raasde.
'Je hebt haar laten gaan, niet waar?' Ik verhief mijn stem om boven de storm uit te komen.
'Ik moest wel. Om haar te beschermen.'
Ik legde kreunend mijn handen in mijn gezicht en wreef in mijn ogen, die miserabel gezwollen aanvoelden. 'We waren zo dichtbij, Aaron. De vloek was bijna verbroken!'
Mijn koning draaide zich zo snel om, dat ik ervan schrok. Zijn ogen stonden krankzinnig, gevuld met verdriet en woede. 'Denk je dat ik dat niet weet?'
'Waarom heb je haar dan niet hier gehouden?' bracht ik zachtjes uit. 'Waarom heb je haar weggestuurd?'
'Om haar te beschermen,' antwoordde hij nors, waarna hij zich weer naar de balustrade omdraaide en zijn onderarmen op het met sneeuw bedekte steen legde. 'Als ze hier was gebleven, had het niet goed voor haar uitgepakt.'
'Ja, maar als ze hier was gebleven en ze had de vloek verbroken, dan was alles goed gekomen!'
'Ja, en wat als ze hem niet had kunnen verbreken? Wat als zij... zich niet zó voelde? Het niet durfde te zeggen? Wat dán, soldaat 19?' Ik deed mijn mond open om antwoord te geven, maar Aaron stak dreigend zijn hand in de lucht en ik klapte hem gauw weer dicht. 'Dan was ze hier niet veilig geweest. Dan hadden jullie Verwisselingen haar verscheurd.'
'Dat weet je niet,' fluisterde ik, zo zachtjes dat de gierende wind de woorden mee de duisternis in sleurde. Ik knipperde wild met mijn wimpers om de sneeuw eruit te krijgen, en zuchtte verslagen.
Het volgende moment vlogen de deuren die naar het balkon leidden open. Aiden kwam doorweekt, bevroren en stijfjes naar ons toegerend.
'Waar heb jij gezeten?' vroeg ik hem snuivend. Hij was een dwaas dat hij met deze storm nog naar buiten was gegaan. En het was inmiddels al laat in de middag! Urenlang had hij door de duistere bossen gedwaald.
Aiden gromde naar mij en richtte zich meteen op Aaron. 'Aaron, je moet naar me luisteren! Je weet nooit wat ik net heb gezien!'
'Het maakt me eigenlijk ook niet echt uit,' mompelde de koning, droevig voor zich uit starend.
'Nou, dit gaat je zeer zeker wel uitmaken,' snauwde Aiden. Hij pakte zijn broer bij zijn mantel, gaf er een ruk aan waardoor Aaron zich naar Aiden omdraaide, en keek hem toen boos aan. 'Er zijn mensen hier naartoe op weg.'
Aaron knipperde loom met zijn ogen en schudde zachtjes zijn hoofd. 'Wat? Waar heb je het over?'
'Mensen uit... allerlei dorpen.' Aiden hijgde en haalde bevend adem. 'Ze komen in opstand. Ze zijn onderweg... hiernaartoe.'
Ik keek geschrokken naar Aaron om zijn reactie te observeren, maar die kwam er niet. Zijn gezicht bleef stoïcijns en neutraal, waarna hij zich wederom van ons afwendde en zich weer op Delria concentreerde.
'Aaron!' brulde Aiden. 'Hoor je dan niet wat ik tegen je zeg? Ik zag hen! Ze liepen met fakkels en hooivorken en messen, zagen, speren en weet ik veel wat nog meer! En ze komen híerheen.'
Aaron bromde zachtjes.
'We moeten wat doen,' antwoordde ik geschrokken. 'Weet je zeker dat ze hierheen komen?'
'Níemand komt ooit deze kant op omdat ze bang zijn om ons - Verwisselaars - tegen het lijf te lopen! Dus ja, ik weet zeker dat ze hierheen komen.'
'Wanneer zullen ze hier zijn?'
Aiden perste peinzend zijn lippen tegen elkaar. 's 'Avonds pas, denk ik. Rond een uur of tien, misschien? Ze zijn te voet en door de hevige storm komen ze niet snel vooruit, dus dat is in ons voordeel.'
Ik knikte. 'Oké. We moeten Colin waarschuwen. Als eerste generaal kan hij de soldaten bij elkaar trommelen. We moeten een linie vormen op de binnenplaats, en wie weet ook in de tuinen voor het geval dat ze via daar naar binnen willen proberen te komen. Het hek moet naar beneden, de wapens moeten gepakt worden. We moeten...' Ik draaide me naar Aaron om en keek hem bedachtzaam aan. 'Wat moeten we doen, Aaron?'
Aaron nam niet eens de moeite om zich naar me om te draaien. 'We doen niks.'
'Wat?' vroeg ik.
'Laat ze maar komen.'
Deze keer was het Aidens beurt om zijn verbazing te uiten. 'Wát?!' riep hij woedend, waarop Aaron nog tien keer zo boos 'Ik zei: LAAT ZE MAAR KOMEN!' riep. Bij het horen van zijn donderende stem - het geluid dat we voor Bonita's komst vrijwel elke dag te horen hadden gekregen - kromp ik in elkaar, maar Aiden keek zijn broer boos aan. 'Je bent gek. Je kasteel wordt zometeen aangevallen, en jij bent van plan om niks meer te doen? Ben je levensmoe geworden nu Bonita vertrokken is? Is dat het?'
'Praat niet zo over haar!' bulderde Aaron. 'Of over mij. Laat me gewoon met rust!' Het volgende moment gromde hij zo hard dat de gargouilles, die rond de dakgoten geplaatst waren, heen en weer rammelden. Aiden stampte boos het kasteel weer binnen, en vlug rende ik hem achterna, de slaapkamer van Aaron door, de gang op.
'Aiden!' riep ik hem na. Hij liep zo snel dat ik moest hollen om hem bij te houden, en door de wond in mijn maag wankelde ik nog steeds een beetje. 'Aiden, stop!'
De jonge prins draaide zich abrupt om, en staarde me met wijd opengesperde neusgaten aan. 'Hij verpest álles!' Aiden gooide zijn armen in de lucht en brieste. 'Hij heeft Bonita weggestuurd, en daarmee onze kans op vrijheid volledig de grond in getrapt. En nu? Nu wil hij het kasteel laten vallen?'
Ik schraapte ongemakkelijk met mijn voet over de donkere vloerbedekking. 'Gaan we wat doen?'
'Natúúrlijk gaan we wat doen!' schreeuwde Aiden boos, zijn stem weerkaatsend in de lege hallen. 'We gaan terugvechten. We zouden dit gevecht makkelijk moeten kunnen winnen. We zijn niet alleen maar soldaten, maar ook nog eens Verwisselaars. We zullen dit gevecht winnen,' benadrukte hij nogmaals waarna hij zich op zijn hakken omdraaide en verder stampte. Ik waggelde vlug achter hem aan, naar beneden.
De rest van de hofhouding troffen we grotendeels in de balzaal aan. De enorme tafels die gisteren gebruikt waren om al Xaviers lekkere eten op uit te stallen, waren wederom in het midden van de enorme ruimte geschoven. Ze waren gevuld met lachende en kletsende mensen, en Aiden speurden hen allen af tot hij Colin gevonden had.
'We worden aangevallen.' Hij greep Colin bij de bovenkant van zijn tuniek en sleurde de arme jongeman zo zijn stoel uit. 'Er komen mensen deze kant op.' Aiden vertelde alles wat hij Aaron en mij ook zojuist verteld had. Colins normaalgesproken zo bruine gezicht verbleek bij dit nieuws, en hij greep de stoel vast. 'Dat slaat nergens op. Waarom nu? Denk je dat... Zou Bonita hen gestuurd hebben?'
'Natuurlijk niet!' snauwde Aiden tegen hem. Colin wierp hem een veelbelovende blik en ik balde mijn vuist. Bonita zou ons nooit verraden. Tenzij... Zou ze uit zichzelf weg zijn gevlucht? Aaron zei dat hij haar weggestuurd had, maar wat als ze er gewoon stiekem vandoor was gegaan? Wat als ze de mensen nú op ons af stuurden; op het moment dat we het zwakst waren. Zou het? Zou dat kunnen?
Colin negeerde Aidens boze blikken verder en blafte woest bevelen naar de soldaten. Die kwamen meteen in actie en rende het kasteel door, opzoek naar de juiste uitrusting.
'Dit is een verschrikking,' merkte mevrouw Potts bevend achter me op. 'Onze laatste avond kan toch niet serieus zo eindigen?'
Achter ons haalde Xavier luidruchtig zijn neus op. 'Ik vind het juist wel wat hebben. We gaan strijdend ten onder, datgene beschermend waar we het meeste om geven.' Toen we hem allemaal knullig aanstaarden, snauwde hij: 'Elkaar! Deze plek, het kasteel!'
We knikten instemmend en met een zucht liet Xavier zich weer terug in zijn stoel zakken.
'Je hebt gelijk,' knikte ik hem toe. 'Ik zal voor jullie vechten.'
• • • • • • • •
We merkten pas laat dat de mensen arriveerden. De sneeuwstorm onttrok het geluid en beeld aan ons zicht, dus de flakkerende fakkels en glimmende wapens waren pas te zien toen ze vlak voor de poort stil bleven staan. Ik hield mijn adem in bij het zien van deze aantallen, bij het zien van hoeveel mensen eigenlijk wel niet een hekel aan de koning hadden. En aan zijn Verwisselaars.
De kou beet in mijn wangen, mijn vingers prikten. De sneeuw vermengde zich in mijn haar, streek eveneens neer op mijn wimpers en blokkeerde zo mijn zicht. Naast me zuchtte Aiden diep uit, waardoor zijn adem de duisternis in kringelde.
Het was avond. De nacht was gevallen en de duisternis krulde zich om ons heen. Er waren vuurkorven aangestoken zodat we niet volkomen blind waren, maar het vuur doofde om de haverklap door de sterke wind en de natte sneeuw.
Rillend en bevend wreef ik over mijn armen, toekijkend. De mensen trokken aan de ijzeren poort, gooiden hun volledige gewicht in de strijd, probeerden er overheen te klimmen of om hem een stukje op te tillen. Voorlopig waren ze nog wel eventjes bezig, maar vroeg of laat zou de poort vallen.
Ik huiverde. Ik had mijn koninklijke gevechtskleding aan; een zwart pak dat gestroomlijnd rond mijn lichaam gespannen zat. Het was een pak dat speciaal met magie ontworpen was. Het materiaal verboog mee tijdens het verwisselen, waardoor je er niet uitscheurde.
Mijn spieren jeukten en mijn botten kermden. Ik keek er tegenop om te verwisselen. Een van de laatste keren dat ik dat gedaan had, had ik een onschuldige, oude vrouw vermoord. Sinds dien walgde ik van mijzelf, met name van mijn Verwisseling. Dat ik moest verwisselen viel me zwaar, maar om de mensen van wie ik hield te beschermen, had ik alles over.
De poort kraakte en kreunde. Hij werd een stukje van de grond gelift, en de eerste de beste burger glipte eronderdoor. Colin gaf een miniem knikje, en het volgende moment doorboorde een pijl de borstkast van de arme man. Al gauw probeerden er meer mensen het binnenhof op te dringen, maar een voor een werden ze neer geschoten.
Aan het begin van de avond had ik vooral gezeten met de vraag: hadden we de kans om te winnen? Ik had het Spaans benauwd gekregen van die vraag, die maar doelloos door mijn hoofd was blijven zwerven. En al die tijd had een zacht stemmetje in mijn achterhoofd gefluisterd: nee. Ze zijn met teveel, gewapend met ijzer, maar ook met woede.
Maar nu ik naar mijn medesoldaten keek, naar Aiden die de burgers met priemende ogen in zich op nam, naar Colin die bevelen uitdeelde, als de ware leider die hij was... De mensen aan de andere kant van de poort waren uitgeput van het ploeteren door de sneeuwstorm. Ze waren moe, hadden honger en de meesten van hen waren ongetraind. Eindelijk vestigde er dus een sprankje hoop in mijn onderbuik dat dit alles nog te overzien was. Dat we deze strijd zouden winnen.
Het ijzer knapte.
Het verroeste, verrotte materiaal kon de bonkende gewichten niet meer aan, en de poort werd uit zijn scharnieren gedrukt. De val van het geval leek in slowmotion te gaan, maar de dreun waarmee het op de grond kwam, was oorverdovend. Het klapte op de met sneeuw bedekte stenen en liet de grond natrillen.
Dit was het moment.
De burgers renden de binnenplaats op. Boogschutters schoten haast blindelings hun pijlen af; door de snel dalende sneeuw waren de doelwitten amper te zien. Het enige wat een houvast vormde, waren de lichtpuntjes van de fakkels in de duisternis.
De voorste linie viel aan, dreef de burgers bij de tweede en derde linie vandaan, zodat wij genoeg tijd hadden om te verwisselen. De magie ontsproot, ontwrichtte mijn botten, vervormde mijn huid en haar, totdat ik veranderd was in een tot leven gekomen nachtmerrie. Ik walg van mezelf.
Ik schudde mijn vacht uit en keek om me heen. Een aantal soldaten waren nog bezig met het verwisselen, maar Colin en Aiden waren al zo ver. Hun Verwisselingen staarden me met grote, glimmende ogen aan. Die van Aiden waren blauw en helder, krachtig en klaar voor de strijd. Colins ogen waren zo donkerbruin, dat ze haast in de duisternis opgingen. Desondanks was er dapperheid en respect in te vinden.
We stormden naar voren, het strijdgewoel in. Mijn Verwisseling was sterk en groot, en met één klap van mijn lichaam, sloeg ik zo een aantal burgers tegen de vlakte. Met mijn lijf beukte ik hen weg, met mijn tanden doorbrak ik wapens, met mijn poten rende ik door de sneeuw. Mijn wond trok, maar ik negeerde het.
En toen zag ik háár zag staan.
Haar donkerrode mantel kolkte rond haar enkels, wapperde mee in de optrekkende wind. Haar donkerbruine krulletjes zagen wit van de sneeuw. In haar hand had ze een dolk, en ze sloop langs de stallen richting de enorme deur van het kasteel. Wat deed zíj hier? Zou ze naar binnen gaan?
Ik jankte zachtjes, waarmee ik de aandacht trok van twee Verwisselingen die dichtbij me in de buurt stonden. Ze vormden een muur van vlees en spier om me heen, hapten richting iedereen die te dichtbij kwam, zodat ik kon verwisselen.
Nu ik dat al zoveel jaren had gedaan, ging het steeds makkelijker en sneller. Het deed nog steeds gigantisch veel pijn, maar desalniettemin stond ik binnen een minuut weer op mijn voeten. Ik mompelde een bedankje richting de Verwisselingen, die goedkeurend terug gromden en vervolgens de strijd weer in doken.
Ik daarentegen probeerde me zo onopvallend mogelijk richting de kasteeldeuren te werken. Ergens had ik verwacht dat ik, zodra ik over de drempel zou stappen, de rust tegemoet zou lopen. Dat de strijd zich niet voorbij deze deuren had gevestigd. Maar daar had ik ongelijk in.
Een aantal burgers probeerden de grote trappen in de ontvangsthal te beklimmen, maar ze werden aan hun kleren of voeten naar beneden gesleurd door de stevige kaken van de Verwisselingen. Ik herkende de Verwisseling van mevrouw Potts - grijze vacht, een wat kleiner postuur en waterige, zachtbruine ogen - bovenaan de trap staan, waar ze grommend en happend de ontsnapte burgers achteruit probeerde te dringen. Ze zwiepte er één zo hard met haar staart in het gezicht, dat deze achterover wankelde en vervolgens zo'n twintig treden naar beneden rolde.
Ik ving nog net een glimp op van Red; haar rode cape vloog wapperend de hoek om, de hal op. Ik spurtte achter haar aan en mevrouw Potts keek me even glazig aan toen ik langs haar heen stoof, het meisje met de rode mantel achterna.
Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro