Hoofdstuk 16
Met de omschrijving van mevrouw Potts in mijn hoofd geprent liep ik door de verlaten, donkere hallen. Door de enorme ramen viel een zacht daglicht, grijs en grauw. Ik huiverde.
Toen ik uiteindelijk bij de vertrekken van de koning aankwam, klopte ik zachtjes op de deur.
'Binnen!' riep een zware stem vanaf de andere kant. Met heel veel moeite kreeg ik de zware deuren open, en ik glipte snel naar binnen.
'Bonita?' klonk er verbaasd vanaf de andere kant van het vertrek. Ik draaide me om en zag Aaron in het bed liggen. De bordeaux rode dekens had hij tot aan zijn kin opgetrokken en met verbaasde, nieuwsgierige ogen volgde hij elke beweging die ik maakte.
Ik liep naar de rand van zijn bed toe, maakte een buiging en prevelde spottend: 'Uwe Excellentie, hoe maakt u het?'
Hierop glimlachte hij lichtjes. Ik liet mijn schouder tegen een van de palen die het hemelbed ondersteunde leunen.
'Nee, maar even serieus: hoe is het met je? U, bedoel ik.'
Koning Aaron haalde een hand onder de dekens vandaan en wapperde daarmee in de lucht. 'Ach, laat die formaliteiten maar gewoon. Ik ben toch niks anders van je gewend.'
Ik voelde een beschamende blos omhoog kruipen. 'Nou, ter mijn verdediging: je hebt me per slot van rekening gevangengenomen! Beeld je eens in dat jij míj was! Zou je dan "u" tegen jou zeggen? Nee, want dat is...'
'Bonita! Het maakt niet uit. Ik was gisteren gewoon boos en daardoor floepte het eruit. En daarbij gebruikte ik het ook deels als excuus om je verschrikkelijke preek niet aan te horen. Die overigens wel lichtelijk op de waarheid gebaseerd was.'
Lichtelijk?!
'Maar dat terzijde; het gaat op zich wel goed. Ik heb veel last van mijn ene been en mijn pink, maar gezien de situatie... Het had allemaal veel erger gekund.'
Ik knikte langzaam.
'En het is koud.' Hij glimlachte scheef. 'En met jou?'
Ik keek op. Toen haalde ik mijn schouder op. 'Mijn lichaam voelt beurs. En ik heb slecht geslapen.'
Aaron stootte een zacht lachje uit. 'Vertel mij wat.'
'Maar verder wel prima.'
Hij knikte. 'Mooi.'
Er viel een stilte tussen ons, en ik zette me tegen de steunpilaar van het bed af. Het teiltje dat we gisteren gebruikt hadden stond nog op tafel, en ik griste het mee terwijl ik zijn kamer door liep. 'Dus... waar is de badkamer?'
Met een rukje van zijn hoofd wees hij naar de andere kant van de ruimte, en ik glipte het andere deel van het vertrek in. Ik zette de kraan open en liet de warme vloeistof in het houten teiltje stromen.
Ik liep terug zijn slaapkamer in en wees naar de dekens die op hem gedrapeerd lagen, en zei: 'Als je wilt dat ik je help, zal je die toch echt even aan de kant moeten leggen.'
'Me helpt?' Koning Aaron duwde zich op zijn ellebogen wat omhoog, en trok een gezicht van de pijn. 'Hoe bedoel je?'
'Mevrouw Potts heeft me gevraagd of ik een oogje in het zeil wil houden. Op jou. Jij bent het zeil.' Ik keek bedenkelijk. Zei je dat zo? 'Maar goed, hier ben ik dus. Ik kan best voor je wonden zorgen hoor,' beet ik hem toe toen hij me met opgetrokken wenkbrauwen aanstaarde.
'Nee, nee, dat is het niet. Ten eerste vroeg ik me af waarom mevrouw Potts je dat gevraagd heeft.'
'Nou, omdat zij zich wilde concentreren op het verbreken van de vloek.' Ik wurmde de doek uit en begon de rode, geïrriteerde huid rond zijn wonden schoon te deppen. 'Dus ze heeft liever dat ik dit doe, zodat zij zich daar volledig op kan focussen. Snap je?' Ik keek hem aan, maar de verbaasde frons zat nog steeds in zijn voorhoofd gegrift. 'Ik vraag me af of ze al dichtbij de oplossing zijn. Mevrouw Potts had het erover dat het te maken had met het lot...' Wederom wierp ik een blik op hem, al was het maar om zijn reactie te peilen. Maar die veranderde niet.
Hij schraapte zijn keel en richtte zijn blik op mijn handen en de doek, die ik zachtjes heen en weer bewoog. 'Tja, ze komen er vast wel uit.'
'Ik hoorde dat ze heel dichtbij waren. En dat is maar goed ook, als jullie inderdaad nog maar twee weken de tijd hebben.'
Aaron schoot omhoog en zijn blauwe ogen verkilden. 'Hoe weet jij dat?'
'Alle Verwisselaars nog aan toe, doe eens rustig,' snauwde ik hem toe. Ik legde mijn hand op zijn borst en duwde hem terug de dekens in. 'Dat hebben ze me verteld. En eerlijk gezegd, vind ik het ook wel zo eerlijk. Dat ik dat nu weet. Aangezien jij van plan was me hier vast te houden, zelfs wanneer jullie allemaal bloeddorstige monsters zouden zijn!'
Hij wreef in zijn handen en wierp een blik op het plafond. Die was beschilderd met bloemen, herten, vogels en bomen, alsof je regelrecht een bos in keek. Het was adembenemend, en hij leek hetzelfde te denken; zijn ogen volgden elk lijntje, elke pennenstreek, elke uitgeveegde kwak verf. 'Dat had ik nooit gedaan. Ik had je heus wel naar huis gestuurd als ik het idee had dat het te gevaarlijk voor je zou worden.'
'Ga je dat nu ook doen dan?' vroeg ik hem. 'Me terug sturen, nog voordat het laatste blaadje van die achterlijke, magische roos op de grond valt?'
Aaron perste zijn lippen op elkaar. 'Tuurlijk,' zei hij toen, maar de twijfeling in zijn stem ontging me niet.
Ik zuchtte diep en pakte het zalfje van zijn nachtkastje - zowat het enige meubelstuk in de hele kamer dat überhaupt nog overeind stond - af. 'En het tweede?' mompelde ik terwijl ik zijn schaafwonden insmeerde.
'Het tweede?'
'Ja. Ten eerste vroeg je je af waarom mevrouw Potts mij gevraagd heeft om je te verzorgen. Wat was het tweede?'
Zijn ijsblauwe ogen vonden de mijne. 'Ten tweede vroeg ik me af waarom jij daarmee akkoord ging. Met mij verzorgen, op me letten en... tja, alles doen wat mevrouw Potts eerst deed.'
Ik tuitte mijn lippen. 'Omdat ik... hier voorlopig nog wel een poosje zit. En op deze manier kan ik helpen. Dit is míjn manier om een bijdrage te leveren aan het verbreken van de vloek. Aangezien niemand me wil vertellen hóe hij precies verbroken kan worden,' voegde ik er wat zachter aan toe. 'En daarbij heb je mijn leven gered. Letterlijk. Wel nadat je hem verwoest had, en nadat je me gered had, heb je hem eigenlijk weer verwoest, aangezien je me alsnog dwingt om de komende twee weken hier te verblijven,' liet ik luchtig tussen ons in vallen. 'Maar je hebt alsnog mijn leven gered. En aangezien je daar wonden aan over gehouden hebt, is het wel zo netjes als ik je tenminste eerst fatsoenlijk oplap voordat ik vertrek.'
Hij viel stil, en zijn ogen draaiden langzaam weer naar het plafond. 'Wil je gaan?'
Een poosje staarde ik hem aan. 'Is dit een strikvraag?'
'Ik zie niet in hoe dit een strikvraag kan zijn,' merkte Aaron daar droog op op.
'Oké. In dat geval: ja. Ik wil gaan. Terug naar mijn vader, en Cherise, de bakkerij... Ik mis mijn oude leven.'
Hij slikte. 'Ga dan.'
Hierop stokte de adem in mijn keel. 'Wat?'
'Ga.'
'Weg? Hiervandaan?'
'Dat is toch wat je wilt?'
Deze keer was het mijn beurt om te slikken. 'Ja. Maar... ik kan jullie niet achterlaten. Mevrouw Potts, Aiden, Colin, Kylian en noem maar op. Ze hebben me nodig.' Ik gooide de vuile, bebloede doek in het teiltje, stond op en klopte mijn jurkje af. 'De komende twee weken kunnen misschien wel jullie laatste weken worden. Ik blijf hier, zoals de afspraak met mevrouw Potts was, en ga jullie laatste dagen daarbij perféct maken.' Mijn vader was immers nog steeds op handelsreis; hij wist op dit moment niet eens dat ik gevangen was genomen voor het verwonden van een koninklijke soldaat. 'Te beginnen met het opruimen van deze kamer.'
Aaron fronste.
'Je kan wel zo kijken, maar je kan absoluut niet ontkennen dat het hier een verschrikkelijke puinzooi is!' Ik wees naar zijn bureaustoel, en naar een boekenkastje waar zo ongeveer de halve inhoud ervan uitgevallen was. 'Heeft mevrouw Potts toevallig ook een bezem? Of een mattenklopper? Ik durf te wedden dat dat tapijt hier barstens vol met stof zit.'
'Ja... in de badkamer. In het kamertje ernaast.'
Ik liep met grote stappen richting de badkamer en trok de deur achter me dicht. Mijn handen klemden zich rond het koele porselein van de wasbak, en ik staarde in de spiegel. Wat ben ik allemaal aan het doen?
Hij bood me letterlijk mijn vrijheid aan, en ik sloeg die af, zodat ik me kon bekommeren om mensen die ik nog maar drie dagen kende? Waarvan er één de oma van Cherise vermoord had, de ander had me als zijn Verwisseling geprobeerd te doden en Aiden had me opgejaagd alsof ik een stuk wild lopend vlees was dat hij maar al te graag had willen spiesen.
Omdat zij je vrienden zijn. En wanneer vrienden hulp nodig hebben, kan je hen niet de rug toekeren.
Vrienden? Was dat hoe ik deze mensen voor me zag?
Ik had tot nu toe redelijk weinig mensen in mijn leven gehad die ik een "vriend" kon noemen. Eigenlijk alleen Cherise. De rest van de mensen die in ons dorp woonden, vonden me vreemd en wilden liever niks met me te maken krijgen.
Maar was ik ook echt bereid om misschien zelfs wel mijn leven voor deze mensen op te offeren? Voor hetzelfde geld zou Colin nog een keer verwisselen, en zou Aiden niet sterk of snel genoeg zijn om hem ervan te weerhouden om zijn kaken rond mijn enkels te klemmen.
Ik rilde terwijl ik mezelf in de spiegel bekeek.
Mijn wangen waren donkerrood gekleurd, mijn blik was droevig en verward, en mijn voorhoofd stond gefronst.
Twee weken tijd. Dat was hoe lang ik het hier ongeveer nog vol moest zien te houden. Dat moest wel lukken, toch?
• • • • • • • •
POV AARON
Waarom was ze zo plots van gedachten veranderd? Gisteravond nog had ze geprobeerd te ontsnappen omdat ze ervan overtuigd was geweest dat ze hier geen dag langer meer kon blijven, en nu stond ze erop om hier twee weken - vrijwillig - te verblijven? Daar zat geen logica in!
Ik keek naar haar. Hoe ze meubels weer rechtop zette, hoe ze alles afstofte en veegde. Ik vertelde haar maar niet dat mevrouw Potts dit ook elke week deed, maar dat het niks uitmaakte; bij mijn eerstvolgende woede-uitbarsting zouden alle meubels weer ondersteboven komen te liggen.
Mijn handen balden zich tot vuisten. Had ik een kort temperament? Ik hoorde dat altijd van alle kanten - zelfs van Bonita, die me nu net tweeëneenhalve dag kende - maar zelf zag ik het maar niet in. Of wílde ik het niet in zien. Want ik was nooit een opvliegend jongetje geweest, mijn lont was nooit als kort beschreven. Totdat mijn ouders dood gingen, misschien. En ik vervloekt werd.
Ik gromde binnensmonds. Wie zou er nou niet chagrijnig van worden om constant in een lichaam te zitten dat zo afschuwelijk en vreselijk was als dat van mij nu? Ik miste het om een penseel op een normale manier vast te kunnen houden, om te rennen op een normaal tempo in plaats van alle soldaten er met twee vingers in mijn neus uit te rennen. Ik wilde weer kunnen paardrijden, of op jacht kunnen gaan met de honden. Ik wilde door de straten kunnen rijden, vanuit een koets wuivend naar mijn onderdanen, die blij naar me lachten in plaats van bang voor me weg renden.
Misschien was ik zo hard geworden uit verdriet en eenzaamheid. En een tikkeltje ijdelheid, dan. Want ja, ik miste mijn hoekige gezicht, mijn blonde, speelde lokken en het hebben van slanke, maar gespierde benen en armen. Het lichaam dat ik nu had was verschrikkelijk angstaanjagend, en zelfs ik kon mezelf daar niet onderuit praten. Wanneer ik een spiegel passeerde, schrok ik óók van wat ik zag. Mijn grote, gekrulde horens, mijn scherp hoektanden die zo lang waren dat ze permanent een stukje onder mijn bovenlip vandaan kropen, mijn behaarde armen en benen. En dan had ik het nog niet eens over mijn staart! Of over mijn knokige, vreemde knieën.
Ik was afzichtelijk.
Mensen keken niet naar me alsof ze een koning zagen; in plaats van ontzag en respect, droop wanhoop en angst van hun gezichten af. En hoewel ik eraan gewend was, deed het me elke keer weer pijn om hun verkrampte fronsen te moeten aanzien.
Gezichten zoals die van Bonita, toen ze me voor het eerst zag. Gezichten die onder andere Aiden soms wel eens trekt, al doet hij dat niet expres. Het was vernederend en pijnlijk om te beseffen dat zelfs mijn kleine broertje moeite had om van me te houden. Want wie kon er nu houden van een beest?
'De zilveren aanraking. Sterrenhemel. Het zanglied van de nachtegaal.' Bonita keek me met opgetrokken wenkbrauwen aan terwijl ze de boeken in haar handen bekeek. 'Je leest?'
Ik knikte. 'Nu ik niet meer kan paardrijden, of jagen, of koken, of schilderen, of zwemmen, of...'
'Ik snap je punt,' onderbrak ze me, waardoor ik mijn adem sissend naar binnen zoog. Tel tot tien, Aaron. Beheers je.
'Nu dat allemaal niet meer gaat,' ging ik verder met opeen geklemde kaken, 'lees ik veel. Of nou ja, veel is misschien overdreven. Ik lees wel eens.'
Ze nam De zilveren aanraking in haar andere hand en wapperde ermee, waardoor de geur van leer en gebonden perkament mijn neus prikkelde. 'Je hebt een goede smaak. Leuk romannetje is dit.'
'Ik vond er anders vrij weinig aan,' antwoordde ik daar luchtig op. 'Veel te romantisch. En bovendien heeft het een goed einde. Dat haat ik.'
Het vertrek werd gevuld met het warme geluid van haar lach. 'Je haat goede eindes? Wie haat dat nou? Dat is onmogelijk! Je leest toch een boek omdat je wil dat alles goed komt? Als ontsnapping aan de realiteit.' Ze beet even op haar lip, alsof ze zich realiseerde hoe gepast die zin wel niet voor mij was. 'Je begint het verhaal en er wordt je een probleem voorgeschoteld. Vervolgens ontmoeten twee hoofdpersonen - altijd zeer knappe mensen, op de een of andere manier - elkaar, en ze lossen samen het probleem op en leven daarna nog...'
'Lang en gelukkig,' maakte ik haar zin verzuchtend af. Ik maakte mijn blik los van de hare en staarde naar het plafond. Mijn moeder had de prachtige tekeningen geschilderd, en iedere keer wanneer ik ernaar keek, voelde ik een pijnscheut door mijn lichaam trekken die zoveel erger was dan de lichamelijke pijn die ik op dit moment voelde.
'Ja.' Bonita schuifelde met haar voet over het dikke tapijt. Ze zette wat onhandig de boeken op de plank, en raapte er vervolgens wat nieuwe op.
Zuchtend wreef ik in mijn ogen. Een bonkende pijn drukte tegen mijn slapen. Ik had er de laatste dagen wel vaker last van; nu dat de roos bijna al haar blaadjes verloren had, leek dat alleen maar erger te worden.
Bonita zag het en keek me onderzoekend met een schuin gehouden hoofd aan. 'Wil je slapen?'
Ik schudde mijn hoofd. 'Nee.' Waar had ik dan wel behoefte aan? 'Ik wil dat je me voorleest.'
Ze keek me met fronsende wenkbrauwen aan, en ik schraapte vlug mijn keel. 'Ik bedoel, zou je... me willen, eh... voorlezen?'
Het kwam er vertwijfelend uit, en ik kon mezelf wel voor de kop slaan. Ik, een koning, die zich onzeker voelde? Die een van zijn gevangene iets vróeg in plaats van te bevelen? Dat sloeg nergens op!
Ik opende mijn mond om naar haar te snauwen, maar zag tot mijn verbazing dat ze glimlachte.
'Ja, dat is goed,' knikte ze toen.
Ze pakte een boek uit de kast en ging op de stoel zitten.
Ik moest een grijns onderdrukken toen ik de titel zag.
De zilveren aanraking.
Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro